Belichting
Voor een goed belichte opname heb je de juiste combinatie nodig van sluitertijd, diafragma en ISO waarde. In je camera zit een lichtmeter. Als je de camera op automaat hebt staan dan regelt die ingebouwde lichtmeter de sluitertijd en diafragma voor een goed belichte foto (rekening houdend met de ingestelde ISO waarde). Dat gaat goed met continu licht. Dus licht van de zon, gloeilamp, ledlamp, enz. Maar aan zo’n interne lichtmeter heb je niet zoveel in combinatie met een flits-puls van een studio-flitser.

Om toch precies de belichting te kunnen bepalen gebruiken studio-fotografen vaak een losse lichtmeter die ook een flits-puls, dus flitslicht kan meten. Met zo’n losse lichtmeter kun je elke lamp afzonderlijk meten.

Zonder losse lichtmeter gaat het ook prima. Gewoon een (test)foto nemen en op je schermpje kijken of je foto over-, onder- of toevallig goed belicht is. Aan de hand van die test-foto regel je het vermogen op de flitskop hoger of lager om zo tot een goed belichte foto te komen. In de studio regelen we het flitsvermogen om een goede belichte opname te verkrijgen. We regelen de belichting dus niet op de camera.

Camera-instellingen
We kunnen dus de interne lichtmeter van de camera niet gebruiken bij flitslicht. Dit betekend dat we de camera op Manuel moeten zetten. We gaan zelf de iso-waarde, sluitertijd en diafragma instellen. Waarbij iso en sluitertijd eigenlijk technische keuzes zijn en diafragma een artistieke keuze.

ISO waarde
Zelf zet ik de ISO waarde zo laag mogelijk, op 100 ISO. Maar je kunt tegenwoordig heel goed met ISO 200 of 400 fotograferen zonder veel kwaliteitsverlies. Voordeel is dan dat de flitser minder hard hoeft te werken en is hij weer sneller klaar voor de volgende opname (korte oplaadtijd).

Sluitertijd
In de studio is een sluitertijd een vast getal. Meestal gebruik ik een sluitertijd van 1/160 of 1/200 sec. (i.i.g. niet sneller dan de synchronisatie-tijd). En ook niet veel langzamer dan 1/60 sec. omdat dan anders het aanwezige omgevingslicht (bijvoorbeeld kunstlicht of daglicht door een raam) te zien is in je foto.
Je kan dat controleren door een test foto te maken zonder te flitsen met een sluitertijd van 1/200 sec en een gekozen diafragma. Dan zou de foto gewoon zwart of heeeeeeel donker moeten zijn. Want dan weet je zeker dat al het licht van de flitser moet komen voor een goed belichte opname. Is die test opname niet zwart, maar kun je goed onderscheiden wat je gefotografeerd hebt, dan zou je eventueel je ISO omlaag kunnen doen als die nog hoog staat. En eventueel wat omgevingslicht verminderen, lampen uit of dimmen, deur dicht of ramen (meer) verduisteren.

Diafragma
Kies een diafragma waarmee je een portret wil gaan maken. Dat is geen technische keuze, maar een artistieke keuze. Je kiest of je veel of weinig scherptediepte in je foto wil hebben. Persoonlijk vindt ik het erg fraai om met vrij grote/open diafragma’s te werken. Dat zijn diafragma waarden ergens tussen f/1.4 en f/5.6. Met deze diafragma waarden heb je weinig scherptediepte en luistert scherpstellen erg nauwkeurig. Je kan natuurlijk ook ergens tussen f/5.6 en f/16 gaan zitten dan is die scherpstelling iets minder kritisch.

Studio-flitskoppen
We werken met flitskoppen die los en onafhankelijk werken van de camera. Die flitskoppen hebben geen lichtmeter of andere elektronica ingebouwd om automatisch een juiste hoeveelheid licht af te geven voor een juiste belichting. Er zit wel een knop op waarmee we zelf het flitslicht, de hoeveelheid licht, kunnen regelen (bijvoorbeeld d.m.v. een draaiknop). Je kunt het zien als een dimmer, maar dan voor flitslicht (lichtpuls meer of minder vermogen = meer of minder hoeveelheid licht).

Okey, het vermogen regelen we dus zelf op de flitskop. Nu moet de flitser nog weten wanneer hij moet flitsen. Er is dus communicatie nodig tussen flitskop en camera. Die communicatie kan middels een kabel, maar heel handig zijn de draadloze flits-triggers. Op de camera zetten we een zender en op de flitskop doen we een ontvanger. Die trigger doet niets anders dan tegen de flitser zeggen wanneer hij moet flitsen middels een signaaltje (optisch of radio grafisch).

Er is dus geen communicatie over de hoeveel licht de flitskop moet geven (in tegenstelling tot TTL flitsen).

We hebben het nu over studio-flitsers. Maar thuis kun je hetzelfde doen met je elektronenflitser. Als je die maar in een manual-stand kunt zetten (zelf vermogen regelen) en los naast de camera kunt gebruiken.

Objectief voor portret
Beeldvullende portretten zijn het best te maken met brandpunten tussen de 70 en 200 mm. Dan sta je op een prettige afstand tot model en heb je geen last van perspectivische vervorming. Wil je een portret met meer bovenlichaam dan zou je wat verder naar achteren kunnen staan. Of als dat niet gaat dan een brandpunt van ongeveer 50 mm kiezen.

Licht
Drie belangrijke eigenschappen/kwaliteiten van het licht (voor ons als fotograaf)
• Richting van het licht
• Hard licht (kleine lichtbron)
• Zacht licht (grote lichtbron)

Dit zijn terugkomende items en wel dé belangrijkste drie items zijn die je moet begrijpen als je zelf licht gaat toepassen. En sowieso belangrijk bij alle vormen van fotografie.

Richting van het licht
Buiten hebben we de zon. Bij zonnig weer zonder wolken is duidelijk te zien waar het licht vandaan komt. Daar kun je dan rekening mee houden als je buiten een portret gaat maken. In de studio hebben we alle vrijheid om de lamp (of lampen) te plaatsen waar we willen. Daar komt bij dat we het licht niet alleen links of rechts maar ook hoger of lager kunnen plaatsen. Dit is gelijk hét grote voordeel van een losse flitskop op statief t.o.v. een flitser bovenop de camera. Alle vrijheid om zelf richting van het licht te bepalen.

Hard licht
Hard licht ontstaat wanneer de lichtbron klein is t.o.v. het onderwerp (in ons geval het model). De flitskop of reflector van een elektronenflitser of een studioflitser is klein. Hierdoor krijg je automatisch hard licht.

Zacht licht
Zacht licht ontstaat wanneer de lichtbron groot is t.o.v. het onderwerp. Nu kunnen we gaan zoeken naar een hele grote flitser met een hele grote flitskop, maar die is er niet en zou ook niet erg handig in gebruik zijn. In plaats daarvan hebben ze bedacht om op een afstandje van de flitskop iets te plaatsen wat groot en wit is en wat licht kan doorlaten. Daarom zijn er softboxen en flitsparaplu’s in diverse afmetingen bedacht. En er zijn nog veel meer spullen die je voor of op de flitskop kan monteren. Al deze dingen noemen we lichtvormers. Ze vormen allemaal op hun eigen manier het licht.

Hard en zacht licht
Hard licht krijg je alleen als de lichtbron klein is t.o.v. je onderwerp. En zacht licht heb je als de lichtbron groot is
t.o.v. je onderwerp. Het verschil tussen hard en zacht licht heeft dus alleen maar te maken met de grootte, de oppervlakte van de lichtbron. Heeft niets te maken met de hoeveelheid licht.

Met alleen maar de flitser gericht op je model krijg je dus hard licht. Die kop (lichtbron) van de flitser is erg klein.

Kleine lichtbron = Hard licht

Kleine lichtbron veroorzaakt een overgang van lichte gedeelte naar schaduw gedeelte dat abrupt of hard is. Dan spreek je van hard licht.

Zet je een witte paraplu (of softbox) voor de flitser waar je doorheen kan flitsen dan zal nu de paraplu de lichtbron zijn voor je model. En die paraplu is veel groter dan die kleine flitskop dus zal je verlichting daardoor zachter worden. Wel moet je het vermogen op de flitser iets hoger zetten als de paraplu ervoor zit, want die paraplu houd ook iets licht tegen.

Grote lichtbron = Zacht licht

Grote lichtbron veroorzaakt een overgang van lichte gedeelte naar schaduw gedeelte dat geleidelijk of wellicht nauwelijks te zien is. Dan spreek je van zacht licht.

Je kan natuurlijk ook de flitser op een muur richten. Dan wordt het licht nog zachter, want nu is de grote lichtvlek op de muur (ontstaan door de flitser) de lichtbron voor je model geworden en niet de flitser zelf. Komt het licht erg van rechts (zoals in dit voorbeeld) dan zal je waarschijnlijk ook donkere schaduwen krijgen aan de linker kant van het gezicht (daar komt immers geen licht vandaan). Dat die schaduw kant erg donker is heeft niets te maken met hard of zacht licht. Dit verschil tussen licht en donker noemen we contrast. Er is dus in dit voorbeeld sprake van een hoog contrast.

En vind je nou dat de linkerkant te donker is, dan zorg je dat daar ook wat licht op komt. Niet door de flitser meer licht laten geven, want anders zou de rechterkant te licht worden (die was juist goed belicht). Maar met een reflectie scherm aan de linkerkant zorg je dat er ook wat licht op de linkerhelft van het gezicht komt. De schaduw zal hierdoor lichter worden. Hoeveel lichter, dat hangt af van hoe ver je de reflectie scherm van het gezicht houdt, daar kun je dus mee spelen. Je kan i.p.v. een dure reflectie scherm ook gewoon een groot wit vel papier, een piepschuim plaat, een wit t-shirt of iets anders wat groot en wit is gebruiken. Portret heeft nu een lager contrast.

Tekst en foto’s © Theo Fama