Voor ons fotografen draait alles om het werken met licht. Het gekozen gebruik van het licht bepaalt voor een groot deel de sfeer van de foto, maar leidt ook de kijker door het beeld. De lichte delen trekken de aandacht terwijl de donkere delen pas later meespelen. Daarom is het van belang dat je als fotograaf goed weet hoe licht zich gedraagt om er op die wijze er optimaal gebruik van te kunnen maken. Te vaak zie je dat er (te) veel licht op het onderwerp wordt gezet om op zeker te spelen waardoor het beeld vlak wordt (uiteraard kan dit ook een bewuste stijlkeuze zijn).
Door het licht te begrijpen kun je veel creatiever gaan werken met licht waardoor ook je fotografie vaardigheden zullen toenemen en je meer en meer het beeld kunt maken dat je voor ogen hebt. Ook hier geldt; oefening baart kunst.

De omgekeerde kwadratenwet leert ons dat, zonder al te technisch te worden, licht afvalt omgekeerd evenredig aan het kwadraat van de afstand. In normaal Nederlands houdt dat in dat licht zwakker wordt naarmate de afstand groter. Wat houdt dat nu precies in? En hoe kun je dat toepassen in je werk als fotograaf?

Stel je object staat op 1 meter van je lichtbron en je apparatuur is zo ingesteld dat de belichtingswaarden voor het maken van de foto kloppen. Wat zal er dan gebeuren met het licht als je het object verplaatst naar 2 meter van de lichtbron? Vaak hoor ik dan als antwoord; een halvering van de hoeveelheid licht. Dit is echter niet zo. De kwadratenwet stelt dat het afvallende licht nog slechts een kwart is. Je neemt in dit geval het getal 2 in het kwadraat. Dat maakt 4. Maar aangezien het omgekeerd evenredig is wordt dat 1/4. Bij een afstand van bijvoorbeeld 5 zou dat worden 1/25 (5×5), afstand 5x groter, licht 5 in het kwadraat kleiner. Bij 8 1/64 (8×8) en bij 11 zelfs 1/121 (11×11). Wat hierbij meteen opvalt is dat het licht in het begin sneller afvalt dan naarmate de afstand tot de lichtbron groter wordt.

Als we dit uitdrukken in een percentage waarbij de eerstgenoemde afstand van 1 meter 100% is dan is dat op 2 meter nog maar 25%. Op 5 meter 4%, op 8 meter 2% en op 11 meter zelfs < 1%. Bij deze waarden zie je meteen duidelijk dat het licht sneller afvalt in het begin en naarmate de afstand tot de lichtbron verder weg komt te liggen deze procentueel steeds minder snel afneemt.

Dit is erg belangrijk om te begrijpen… Je ziet enorme verschillen dicht bij de lichtbron, van de hoeveelheid licht op 1 meter (100%) is op 2 meter nog maar 25% over… Terwijl het verschil tussen 7 en 8 meter nihil is (afgerond beide 2%).

Natuurlijk hoef je de formule en de getallen niet te onthouden en/of toe te passen tijdens het fotograferen. Maar wat je wel moet onthouden is het principe, het effect van deze natuurkundige eigenschap van licht. Onthoud dat de lichtafval het grootst is dichtbij de lichtbron en dat op grotere afstand de lichtafval veel minder is. Lichtafval verloopt niet evenredig.

Voorbeeld 1

Alleen lichtbron verplaatsen. Bij de eerste opname staat de lichtbron op 1 meter afstand van model en zijn de instellingen zodanig dat er een goed belichte foto ontstaat. Bij de volgende foto’s is telkens de lichtbron met 1 meter verder verplaatst, daarbij is niets aan de camera of lichtbron aangepast. Je ziet duidelijk dat het licht afneemt naarmate de lichtbron verder weg staat. Maar kijk nog eens goed, je ziet dat de lichtafval tussen de eerste en de tweede foto veel groter is dan tussen de derde en vierde foto.

Voorbeeld 2

Net als bij voorbeeld 1 gaan we alleen de lichtbron verplaatsen, maar nu passen we het vermogen van de lichtbron aan voor een juiste belichting. Wat je nu ziet is dat de achtergrond steeds lichter wordt. Hierbij is het verschil in helderheid van de achtergrond tussen opname één en opname twee groter dan tussen opname drie en vier.

Het grappige is dat de achtergrond steeds lichter wordt naar mate de lichtbron verder weg staat… Dat komt omdat we nu het vermogen van de lichtbron telkens verhogen bij grotere afstand om een juiste belichting te verkrijgen. Er komt hierdoor telkens meer licht op de achtergrond, omdat de lichtafval minder is op grotere afstand.

Wat heb je aan deze kennis in de praktijk? Stel, je wilt een mooi portret maken met lekker veel contrast in het gezicht. Door de lichtbron dicht op je model te zetten zal het licht aan één zijde (mits de lichtbron zijdelings geplaatst is) goed belicht zijn en aan de andere zijde snel donkerder worden door het afvallende licht. Hierdoor kun je prachtige contrastrijke beelden maken.

En stel dat je een groepsfoto gaat maken. Daarbij staan uiteraard de mensen op verschillende afstanden van de lichtbron. Staat je lichtbron dicht op de groep, dan krijg je veel verschil in belichtingen. Dit wil je natuurlijk niet. Je wilt dat alle personen op de groepsfoto ongeveer hetzelfde belicht zijn. Je komt dus in de problemen als je lichtbron te dicht bij de groep mensen hebt staan. Om dit probleem om te lossen, moet je de lichtbron verder van de groep zetten. De lichtafval is dan veel minder en de mensen zijn ongeveer hetzelfde belicht.

Wel dient hierbij opgemerkt te worden dat licht natuurlijk ook een ander kenmerk heeft; hoe groter de lichtbron en hoe dichter bij je object, hoe zachter het licht. Maar ook hoe kleiner de lichtbron en hoe verder weg van het object hoe harder het licht zal worden. Hier zal dan altijd een concessie in gedaan moeten worden. Uiteraard kan er ook gewerkt worden met meerdere lichtbronnen, maar voor de duidelijkheid van de werking gaan we hier uit van één lichtbron.

Voorbeeld 3

Nu verplaatsen we telkens (met stappen van 1 meter) het model, de camera en de lichtbron samen steeds verder weg van de achtergrond. We zorgen dat we bij de eerste opname een goed belichte foto hebben en veranderen daarna niets meer aan de instelling. Nu zie je het tegenovergestelde van voorbeeld 2. Nu wordt de achtergrond niet lichter, maar donkerder. En ook hierbij zie je het meeste verschil in helderheid-afname in de achtergrond tussen de eerste en tweede opname. Het verschil in achtergrond-helderheid is minder groot tussen de derde en vierde opname.

Op deze manier kun je van je witte achtergrond ook een (bijna) zwarte achtergrond maken. Je hebt geen 20 verschillende grijze achtergrondrollen nodig voor je portretten. Met de kennis van licht (in dit geval lichtafval) kun je met één witte achtergrond alle gewenste grijstinten maken.

Over de werking van licht en hoe het zich gedraagt valt erg veel te vertellen. In dit artikel heb ik een deel laten zien (verre van compleet) hoe de omgekeerde kwadratenwet (inverse square law) kan worden toegepast in een praktische situatie. Uiteraard zijn ook beeldvormers als softboxen, paraplu’s, reflectoren en dergelijke van invloed hoe je jouw beeld maakt. Maar door de wetmatigheid van licht te begrijpen zal dit zeker bijdragen aan jouw werk als fotograaf.

Bron tekst: Zoom.nl en Theo Fama
Foto’s © Theo Fama

Bekijk ook eens dit filmpje waarin Peter Hurley de Inverse Square Law uitlegt.